Zonder ik-referentiepunt
- Barbara de Ligt
- 13 aug 2022
- 8 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 20 sep 2022
Ik heb al een eerder blog getypt over een van de drie pijlers die de grondslag van autisme weergeven, volgens Vera Helleman. Daarin heb ik het ‘natuurwetmatig denken’ besproken. In deze blog zal ik het hebben over het ‘ontbreken van een ik-referentiepunt (of -kader)’. Later zal ik ook een blog typen over de laatste grondslag: ‘hypersensitiviteit’.
Eerst even een korte opsomming (en herhaling). In 2020 presenteerde Vera vanuit haar visie een grondslag van autisme, die bestaat uit drie pijlers:
Natuurwetmatig denken: Dit is de logica waar vanuit mensen met autisme de wereld aftasten. Problemen in het begrijpen van dubbele boodschappen, spreekwoorden, sarcasme maar ook (bepaalde) sociale verwachtingen komen hier vandaan. Evenals de specifieke interesses. Dit brein is meer gedetailleerd dan overzichtelijk ‘ontworpen’ en weegt alles af tegen een bepaald soort logica (natuurwetten i.p.v. regels). De noodzaak voor regels, maar ook de weerstand tegen regels wordt hier heel logisch. Deze pijler biedt bij begrip handvatten voor een andere, meer autistisch logische, begeleiding die beter afgestemd blijft met zichzelf.
Het ontbreken van een ik-referentiepunt: Het ontbreken van het ik-referentiepunt (of -kader) is oorzaak van de beperking in het voorstellingsvermogen en inlevingsvermogen (van iemand met autisme). De toekomst en het dáár is alleen in te beelden met een ik-referentiepunt. Aan de andere kant is dit de reden van de puurheid, eerlijkheid, het onderliggende respect voor hoe anderen hun leven leven en de nuchterheid over emotionele zaken die we bij autisme waarnemen.
Hypersensitiviteit: Kenmerkend voor autisme is o.a. de hypersensitiviteit. Deze uit zich niet alleen in de fijngevoeligheid van de zintuigen, maar ook in het copinggedrag dat nodig is bij overprikkeling, zoals stimming, afsluiten en woede-aanvallen. In positieve zin is de sensitiviteit een zeer geavanceerd, navigerend gereedschap dat we niet willen afvlakken, maar juist willen inzetten.
(Helleman, 2020; zie: https://www.verahelleman.nl/autisme/ )

Een tekening die ik in 2009 maakte, toen ik erg veel mediteerde...
Het ik-referentiekader en ik-referentiepunt
Het referentiekader van een persoon wordt ook wel omschreven als de algemene samenhang van alle factoren die de psychische werkelijkheid van die persoon op een zeker ogenblik vormt. Te denken valt aan factoren als: waarden, normen, overtuigingen, kennis, evraringen en vanzelfsprekendheden.
Met ik-referentie wordt bedoeld dat je naar jezelf verwijst. Mensen zonder autisme zouden bij de vraag ‘Wie ben jij?’ verwijzen naar hun ‘ik-referentiekader’. Ze omschrijven zichzelf bijvoorbeeld als een ‘gevoelsmens’, ‘gezelschapsmens’, ‘introverte persoon’, ‘avonturier’ of... noem maar op. Dit soort woorden gebruikt men om het ‘ik’ te omschrijven en zo bouwt men over het algemeen een eigen identiteit op. Vanuit die identiteit stroomt vervolgens automatisch het grootste gedeelte van de persoon zijn/haar gedrag voort. Om een voorbeeld te noemen: Iemand merkt dat hij van gezelschap houdt en identificeert zichzelf als ‘gezelschapsmens’. Vandaaruit zoekt hij regelmatig anderen op om mee samen te zijn. De gedachte over zichzelf m.b.t. ‘het in gezelschap zijn met anderen’ is zo sterk, dat hij het ook echt voelt als integraal onderdeel van zichzelf.
Autisten zijn doorgaans wat nuchterder op dit gebied en hebben meer moeite om zichzelf ‘vast te knopen’ aan zulke termen of identificaties. Waarmee ze zichzelf identificeren kan namelijk verschillen per moment, dag of periode en de vraag rijst dan direct of het wel nut heeft om je een identiteitsplaatje van jezelf te identificeren. De ene dag kun je heel sociaal in een groep liggen en ervan genieten, en de andere dag lukt het niet of moet je er niets van hebben. Een mens met autisme is zich ervan bewust dat dit verschillend kan zijn, ookal neigen ze voor langere tijd naar een bepaalde kant. Er is geen behoefte om daar een plaatje aan vast te plakken die het ‘ik’ definieert. Het definiëren van de eigen persoonlijkheid is iets mentaals; het kost energie en leidt je af van je gevoel en waarnemingen in het 'hier en nu'. Een autist wil hier als het ware automatisch geen energie in steken, waardoor er ook geen helder beeld van het Zelf ontstaat met een diep verankerd ik-gevoel.
Wanneer we spreken over een ik-referentiepunt, refereert Vera ook naar het idee van een ‘ik die naar een punt in de tijd wordt geplaatst’. Mensen zonder autisme zouden hun ‘ik’ bijvoorbeeld makkelijk naar de toekomst kunnen verplaatsen. Ze visualiseren een toekomst met zichzelf erin en stellen zich dan voor hoe het daar zou zijn. Bijvoorbeeld bij de vraag “Wat wil je vanavond eten?”. Mensen met autisme vinden dit een lastige vraag, maar dat heeft vooral met het taalgebruik te maken. Autisten hebben de neiging om taal heel letterlijk te nemen. De voorbeeldzin suggereert namelijk dat je je moet kunnen inleven in de toekomst (die nog niet is) en je dus moet aanvoelen hoe het daar is, terwijl autisten alleen voelen wat nu is. Ze zijn niet in de toekomst, maar ze levenin het ‘hier en nu’. De toekomst zou wel van alles kunnen zijn. Wanneer er gevraagd zou worden wat voor (avond)maaltijd ze nu zouden kiezen, dan zouden ze makkelijker een antwoord kunnen geven. Als ze zichzelf in de toekomst zouden moeten voorstellen, dan blijven ze vaak maar zoeken, maar vinden het niet. Er ontstaat een kortsluiting in het hoofd. Het is fictief en het haalt de persoon weg van zijn gevoel. Wanneer de toekomst als het ware naar het heden wordt gebracht door de vraagtstelling te veranderen, is het voor een autist makkelijker om zich er gevoelsmatig mee te verbinden.
Dit alles wil overigens niet zeggen dat autisten zich geen ander moment in tijd en ruimte kunnen voorstellen. Het wil vooral zeggen dat het gebruik van taal voor hen belangrijk is om zich gevoelsmatig met de kwestie te verbinden.
Voor meer informatie over deze begrippen en de manier waarop Vera dit uitlegt, verwijs ik je graag door naar de woorden (en het boek) van Vera zelf:
“Autisme en het ontbreken van ik-referentie”
Altruïsme en egocentrisme
Het ontbreken van een ik-referentie kan ook te maken hebben met een altruïstische grondslag van denken. Wanneer je leeft met oog op het ‘grotere goed’, dan ben je in eerste instantie niet voor je eigen gewin bezig. Je kunt wel energie steken in jezelf om een beter mens te zijn (en in die zin dus wel veel met jezelf bezig zijn), maar dat is dan uiteindelijk om anderen beter tot dienst te kunnen zijn. Uit een leeg glas kun je immers niet schenken, dus je moet eerst goed voor jezelf zorgen... Wat egocentrisch lijkt aan de buitenkant, kan zo van binnenuit wel eens het tegenovergestelde zijn.
Omdat autisten in de praktijk van deze wereld vaak tegen allerlei hobbels aan lopen, worden ze gauw moe, raken ze ‘vol’, krijgen ze een punthoofd, burnout of lichamelijke klachten. Hoewel ze graag nuttig in de wereld zouden staan, kun je vanuit zo’n low-vibe toestand niet gauw nuttig zijn. Als gevolg hiervan gaan ze vaak veel bezig zijn met zichzelf vanuit de oprechte intentie om beter te kunnen functioneren in de wereld. Hoewel dat een egocentrische focus is, neemt dat echter niet weg dat velen op dieper niveau wel altruïstisch denken. Bij het altruïstisch denken voel je je vanuit de natuur verbonden met al het andere natuurlijke in en om je heen (hierover heb ik meer verteld in mijn blog over 'natuurwetmatig denken'). Er wordt gedacht in samenhang met al het andere en niet alleen maar over jezelf als een geïsoleerde entiteit in de wereld. Het praten over het ‘ik’ geeft dan ook een raar gevoel; alsof het losgekoppeld is, maar dat is het niet. We leven wel in een cultuur die de neiging heeft om alles los te koppelen van elkaar en waarin de individualisatie toeneemt. Dit kan een autist, die zich van nature juist verbonden voelt, vervolgens wel weer afgesloten doen voelen.
Wie ben ‘ik’?
Wanneer ik deze vraag nu aan mezelf stel, moet ik allereerst meteen aan mijn vader denken. Volgens hem ben ik namelijk altijd ‘veel te veel’ met mezelf bezig geweest.
Omdat ik vooral in de eerste 25 jaar van mijn leven veel kritiek van anderen kreeg (waaronder dus mijn vader) op van alles en nog wat, bepaalde gedragingen van anderen niet snapte, te kampen had met depressies en lichamelijke klachten, er van mij werd verwacht dat ik allemaal dingen deed die te ver voorbij mijn grenzen lagen, e.d., ben ik op zoek gegaan naar oplossingen. Dit soort cycli hebben (helaas) vaak plaatsgevonden in mijn leven. Een tijd lang ben ik door de woorden van mijn vader zelf gaan geloven dat ik dan maar beter helemaal niet met mezelf bezig kon zijn. Misschien zou alles dan eindelijk vooruitgaan. Nee, dat hielp niet. Integendeel, ik liep steeds meer vast. Bovendien deed ik al selfless service in overvloed (bv. in de zin van vrijwilligerswerk) en heb ik mij altijd al juist graag willen ontwikkelen ‘voor het grotere, natuurlijke goed’, inclusief mijzelf.
Niet met mezelf bezig zijn, hielp dus ook niet, en ik kwam toch steeds weer allerlei hobbels tegen, dus dat vroeg wederom om oplossingen. Op den duur werd ik ‘wakker’ tot het besef dat ‘met jezelf bezig zijn’ gewoon een gezonde reactie is op je leven als de dingen niet lekker lopen of als je rakende kritiek krijgt. Dat ‘met jezelf bezig zijn’ ging toen andere woorden krijgen: ‘naar binnen kijken’. Het naar binnen kijken ben ik vervolgens gaan omarmen en ik besteed er regelmatig aandacht aan.
Maar wie is die ‘ik’ daarbinnen dan? Mijn leven lang had ik al gemerkt dat ik mezelf niet gemakkelijk wist te typeren met referentiewoorden. Soms leek zo’n mentaal concept me voor een tijdje wel een ‘veilig’ of stabiel gevoel te geven, maar telkens weer merkte ik dat de woorden de lading totaal niet dekten of dat de lading te vaak veranderde, wat vervolgens weer verwarringen en desintegratie veroorzaakte. Bovendien kostte het me ontzettend veel energie. Het is aan de ene kant voor een gelegenheid gemakkelijker om even wat refentiewoorden klaar te hebben liggen wanneer me bijvoorbeeld gevraagd wordt om mezelf voor te stellen (gekoppeld aan een bepaalde context), want dan stamel ik misschien wat minder. Diep van binnen voelde dat echter nooit authentiek en ik merkte ook dat ik mezelf natuurlijker kon uitdrukken wanneer ik dat spontaan en onvoorbereid deed (daar heb ik ook in moeten oefenen door o.a. eventuele 'rare uitspraken' te accepteren). Alles mocht er steeds meer zijn.
Hoe ga ik nu om met ‘ik-referentie’?
Natuurlijk refereer ik in de dagelijkse taal wel naar een ‘ik’, zoals “Ik heb boodschappen gedaan”, maar dan is het puur een ‘praktische ik’. Maar als het gaat om identiteit?
Alle woorden zijn min of meer labelend. Ik gebruik woorden en labels (zoals op deze site) natuurlijk wel, maar doorgaans doe ik dat om mijn functioneren in deze wereld te omschrijven, zodat anderen een beeld kunnen krijgen van waar ik mee bezig ben. Ik leef ook als een mens dat labels heeft gekregen, zoals ASS en ADHD, waarmee ik kan communiceren wat wel en niet goed voor mij werkt. Het dient dus een praktisch nut en niet om mijn ‘ikje’ mee te omschrijven. Woorden / labels zijn allemaal creaties van de mens, waarmee een poging wordt gedaan om de realiteit te omschrijven. Een stille waarneming staat dichter bij de realiteit dan de omschrijving van die waarneming. Ik wil de beleving niet bederven met een fictieve ik en dat is een gevoel dat bij mij heel diep gaat. Het is een soort van oneindige leegte in mijn midden, die niet opgevuld hoeft te worden en waar ik ook niet bang voor ben. Het is een leegte die boordevol potentie en verrassingen zit en daarmee verre van saai is. Dat wil ik graag zo houden.
Als ik nu, nu ik dit schrijf, mezelf dan toch spontaan zou moeten voorstellen op een heel basaal level, dan antwoord ik:
“Mijn naam is Barbara de Ligt en ik ervaar mijzelf als een soort van universeel bewustzijn, verbonden met al het andere, dat door sluiers die aan de uniek samengestelde poorten van dit brein hangen, de dimensies in kijkt en daarin handelt.”
Daarnaast omschrijf ik vooral wat ik doe in mijn leven, wat relevant is voor de context waar ik me op dat moment in bevind.
Als ik bijvoorbeeld op een onderwijsmeeting ben, dan vertel ik in eerste instantie over mijn rol en ervaring in het onderwijs en niet over dat ik spaceschilderijen en spiraallampen maak.




Dank je.
De diepte ingaan en toch rationeel blijven... Om je de waarheid te zeggen, zijn er weinig wetenschappers die de zich onomstotelijk in die diepte opdringende waarheid kunnen accepteren. Ik volg die discussies, maar alle houvast op wat wij in het dagelijks leven werkelijkheid plegen te noemen is inmiddels losgeslagen ik heb vele malen door de nauwe poort moeten kruipen die ik ook ervoer, toen ik begreep dat Sinterklaas niet bestond, dat de wereld rond is en dat je er niet vanaf kunt vallen en dat een ijsberg drijft, terwijl die toch heel zwaar is...🤔
Maar ik ben door mijn moeder wetenschappelijk opgevoed; ik vermoed dat ze ook Autist was, helaas werd ik pas na haar dood gediagnosticeerd. Dus houd…
Dank je. Ik herken deze benadering ondanks het probleem van de vele beladen (bij)betekenissen van sommige woorden (labels, concepten). Wanneer ik mezelf, wezenlijk ZELF, zou voorstellen dan zou ik het zo zeggen: "Ik ben de onbegrensde ruimte, waarin het Universum ('Alles') zich afspeelt." Als beeld: "Ik ben het 4D (Space-time) witte doek waarop de film van de 'realiteit' wordt geprojecteerd. Ik ZELF maak geen onderdeel uit van die film. Maar zonder mij zou er geen film zijn."
Ik onderbouw deze definities empirisch, met feiten voortkomend uit onderzoek naar de fundamentele (?) bouwstenen van materie en energie en de rol die Kwantumvelden daarin spelen. De laatste resultaten vanuit CERN suggereren dat materie (massa) NIET fundamenteel is (Bestaat), maar een verschijnsel is van vibraties, wisselwerkingen, interacties…